Jaques Dekker (29 september 1949, Noordwijk - 30 november 2022, Leiden), zoon van de volksschilder Gerrit Dekker, volgde in de periode 1972 – 1977 z’n opleiding aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te ’s Gravenhage.
Enkele docenten waarvan hij bij de op 29 september 1682 door Willem Doudijn opgerichte academie onderricht kreeg, waren: J.J. Beljon, H. Munnik, W. Jacometti, G. Noordzij, A. de Vries en W. Beuning.
Na aanvankelijk een grote voorkeur voor grafische technieken te hebben gehad, ging Jaques steeds meer schilderen en dan vooral in olieverf. Het werk dat hij maakte is vooral figuratief met soms een uitstapje naar abstracte elementen en fotografisch realistische gegevens. Vooral Jaques’ voorliefde voor Frankrijk als vakantieland leverde menig aquarelvoorstudie op, die soms gecombineerd met fotografisch materiaal de basis voor z’n atelierwerk vormde.
Bij de keuze van z’n beelden zocht Jaques vaak het spanningsveld op van enerzijds de vergankelijkheid en aan de andere kant het zich schijnbaar onttrekken aan de tand des tijds om ogenschijnlijk onaangedaan verder te gaan. Opvallend aan de techniek die hij in olieverf toepaste, is het veelvuldig gebruik van het paletmes.
Enkele uitspraken waardoor Jaques zich liet leiden, zijn: ‘Lelijkheid is schoonheid voor gevorderden’ (Mieske van Eck) en ‘Veel glorie is op z’n mooist als het aan het vergaan is’ (Midas Dekkers).